dinsdag 27 mei 2008

Metafoor van de dag, week, maand

De eer gaat naar Meg Cabot.


The sky was like this big blue overturned salad bowl in the sky.
(Teen Idol, pagina 184)

Zo geweldig dat ik er zelfs geen grapjes over ga probéren maken. In ieder geval schat ik mijn toekomst in de chick lit zeer rozig in. Ik ben maar één magere plot, 10 kartonnen personages en 50 semi-lollige popcultuurreferenties verwijderd van een fortuin!

Veel dank aan mijn zus ook voor de schenking van het boek. Uitstekende pauzevulling.

zaterdag 24 mei 2008

Canon van de jeugd

Ik ben dus bijna twintig. Nog iets minder dan twee maanden en het excuus 'maar ik ben nog een tiener' vervaagt officieel. Hip? Wel, nee. Met een droevig gezichtje erachter: :( . Eigenlijk wil ik al sinds mijn vijftiende niet meer verjaren, omdat ik mezelf toen volmaakt idealistisch vond, een eigenschap die ik naar ik vreesde zou kwijtraken naarmate de jaren verstreken. Ik was toen aanzienlijk snuggerder dan nu en heb dus overschot aan gelijk gekregen. In die mate zelfs dat ik soms van mijn eigen cynische uitspraken verschiet. Toen ik vijftien was vond ik skateschoenen en the Lord of the Rings waarschijnlijk nog het toppunt van cool, en kijk, dat is er gelukkig ook uitgegroeid. Dus misschien moet ik niet zo verdrietig zijn over mijn teloorgegane dromen. Hoe het ook zij, wanneer het op leeftijden aankomt, kan ik me nog steeds troosten met de gedachte dat ik jonger ben en blijf dan het gros van mijn vriendenkring. Dat ik volgend jaar mijn masterdiploma behaal op mijn twintigste (mijn motivatie om de thesis in eerste zit af te krijgen), is ook zeer mooi meegenomen. Reken maar dat ik daar te pas en te onpas op ga terugkomen.

Mama: 'Waarom doe je niets met je leven?' (Niet dat mijn happyhippiehippe moeder ooit zoiets zou zeggen.)
Ik: 'Wat?! Ik had mijn diploma al toen ik twintig was!'

Papa: 'Wanneer ga je stoppen met bij ons komen schooien?' (Niet dat mijn vrijgevige vader dat ooit van zijn tong zou laten rollen.)
Ik: 'Sorry?! Ik heb jullie een vol schooljaar aan kosten bespaard! Wil ik dat eens omrekenen?'

Jammer dat ik geen vervelende ouders heb. Maar goed, ik dwaal af. In juli is het zo ver, en mijn ambities om een tienerauteur te worden heb ik reeds lang weggelachen. Gelukkig, want dat sikje van Bart Moeyaert zou me nooit zo goed gestaan hebben en om een literaire Isabelle A te worden was ik veel te pretentieus. Waar ik wel nog steeds prat op ga is mijn leeshonger. Wanneer ik oude vrienden van mijn ouders tegen het lijf loop, zeggen ze nog steeds: 'Ha, dat was jij, die nergens heen ging zonder boek!' Inderdaad. En in ons boekenwurmengezin wil het wel wat zeggen dat ik binnen onze familiale kring als de meest fanatieke lezer bekend sta. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat ik altijd even goede dingen heb gelezen - sterker, ik ben nog door een stationsromannetjesfase gegaan. Ik geloof ook nog steeds dat ik me op basis van die expertise rijk ga schrijven met een hit à la Sophie Kinsella. Rond mijn veertiende ben ik wel met een inhaalbeweging gestart, en op een gekke manier wist ik vaak toevallig boeken uit de rekken te plukken die zich kunnen beroepen op behoorlijk wat literaire faam. Wat klassiekers betreft heb ik dus wel al wat achter de kiezen, maar er ligt nog heel wat op mijn bord. De vraag is nu: welke boeken zou ik voor mijn twintigste verjaardag zeker nog gelezen moeten hebben? Musil, Toergenjev, Kafka? Dante, Tolstoj, Stendhal? Goethe? Conscience, Multatuli, Gorter? Jorge Luis Borges, Cervantes, Rabelais? Allemaal auteurs waarvan ik fragmenten of kleinere werken heb gelezen. (Van Kafka heb ik bijvoorbeeld wel het roerende Brief aan mijn vader op mijn conto staan.)

Twijfel! De moeder van tijdverlies.

zaterdag 17 mei 2008

100 jaar eenzaamheid

Let op mijn woorden: solitude is de nieuwe attitude. Vooral populair onder gezapig gespensioneerde migranten, met blokjeshemden en beige broeken die hun licht donkerdere teint accentueren. Om hun dagen te vullen reizen ze rond met het openbaar vervoer. En bieden ze kleine meisjes snoepjes aan. Of een huwelijk. De naam van hun patroonheilige? Gabriel Garcia Márquez.

Gisteren zat ik rustig te wachten op mijn bus aan één van de perrons van het Zuidstation. Nu is dat rond 23u 's avonds ook niet mijn favoriete plaats, maar het ligt in een behoorlijk levendige buurt. Je bent er beter af dan bij pakweg het Noordstation. Daar sluipen rond middernacht vooral onbevreesden en gluiperds rond. Enfin, niet dat dat ertoe doet, aangezien het amper 19u was toen ik mijn achterwerk bevallig op een bank neervlijde. Mijn punt is dat het Zuid - in tegenstelling tot het Noord, waar de verlaten zakenwijk een nogal akelige indruk achterlaat - tegen een buurt aanligt waar nog een redelijk volkse sfeer heerst. De oude mannen zitten er samen op stoepen en vrouw slaan praatjes met elkaar terwijl ze zich door hun ramen buigen om hun tapijten uit te kloppen - een beweging die ze later op de avond nog eens simultaan kunnen oefenen, nadat de eigenaar van de buurtwinkel is komen aanbellen, hun krols kroost, betrapt op suiker stelen en andere vrijbuiterijen, aan de oren vasthoudend. Allemaal best gezellig. Net als de mix van talen die je overal hoort. Mensen praten hier af en toe met wildvreemden. (De horror!) Ik vind het doorgaans helemaal niet vervelend wanneer mensen een gesprek initiëren, al zou ik me er zelf nooit aan wagen. Soms kom je op die manier nog leuke types tegen en je leert dan al eens iets bij: vorige week heeft een Congolese oma me verteld dat zwarte kindjes soms wit geboren worden. Ik dacht dat ze me blaasjes wijsmaakte (zeker toen ik er later op het wereldwijze web niets over terugvond), maar het is echt waar. Dixit mama.

Dat aanspreken moet echter ook niet uit de hand lopen. Irritant wordt het wanneer overmoedige jongens je als een gratis stoephoer behandelen en je zo snel mogelijk in hun auto willen lokken, of je nummer proberen los te peuteren. Daar wordt geen enkel middel voor geschuwd: aandringen op koffie, exclamaties over je vermeende schoonheid (kom jongens, ik sta slechts op 4 in de Hot Babe Scale), hun nummer in je zak proppen, zeggen hoeveel ze van je houden en dat ze met je willen trouwen - waardoor een gemiddeld meisje het vandaag de dag uiteraard nog benauwder krijgt. Bovendien schat ik de kans dat ik trouw met iemand die me op straat aansprak om lustgerelateerde redenen ongeveer zo groot als de kans dat ik me ooit in de echt verenig met Radhakant Bajpai, wereldrecordhouder langste oorhaar. Zelfs achtervolgingsoffensieven heb ik meegemaakt. Gelukkig word ik niet rap bang en heb ik nog nooit deodorant in iemands ogen moeten spuiten. (Aan pepperspray zou ik me niet wagen, aangezien dat onvermijdelijk een weerslag heeft, zo niet in je eigen ogen, dan wel op je keel. En je kan dat niet zomaar wegspoelen, want je speeksel proeft vies en spuw je liefst uit, en voor zover ik weet is het voor de keel fysisch onmogelijk tranen te produceren.) Oude mensen kunnen ook een beetje ergerlijk zijn, maar daarvan weet je tenminste dat ze zich gewoon eenzaam voelen en geen bijbedoelingen hebben. Ze zijn een beetje als de homo's waarvan hippiedames het niet erg vinden dat ze aan hun borsten zitten, omdat het hun toch niets doet. Ouderen van dagen zijn de anders-seksueel-georiënteerden van de bushaltekennissen. Dacht ik. Tot gisteren mijn wereld op losse schroeven kwam te staan.

Me van geen kwaad bewust verdiepte ik me in Herinneringen aan mijn droeve hoeren van Marquez toen een oude man op leeftijd, laat ik hem voor het gemak Pablo noemen, naast mij kwam staan. Bij het zien van de foto en de naam op de kaft verzeilde hij in iets dat ik alleen maar kan benoemen als een zuiders delirium. Enthousiast begon hij in het Spaans tegen me te ratelen, wat ik enigszins gelaten onderging, aangezien mijn Spaans zich beperkt tot Que si, que no, Que nunca te decides en Vamos a la playa. Vervolgens omhelsde hij me en gaf hij me drie kussen, onderwijl aandringend dat ik hém er een moest geven. Dat deed ik dan maar, aangezien ik het wel lief vond dat zo'n oude kerel zich zo kon opwinden (op een niet-seksuele manier) over een boek. Eentje is geentje moet Pablo echter gedacht hebben, want in de komende twintig minuten speelde hij het klaar om maar liefst 13 keer zijn lippen op mijn wangen te planten, en me ook nog twee zoenen te ontfutselen. Bij mijn foetale ontwikkeling moet iets misgelopen zijn, want ik heb geen ruggengraat en kreeg het dus ook niet over mijn hart om hem simpelweg te negeren. Na een regelmatig stilvallend gesprek en enkele klunzige omhelzingen, volgde Pablo me de bus op. Hij plaatste zich naast me en deed maar liefst 4 pogingen om zijn hand op mijn dij te leggen. Toen hij begon te spreken over met me meegaan naar huis en uitspraken deed als 'Toi et moi, c'est bon, non? On ne peut pas se marier?' begon ik een beetje ongerust te worden. Een hyena op pensioen is misschien niet meer zo gevaarlijk, maar dat wil niet zeggen dat de ouders van een geviseerde gazelle hem in hun huis willen verwelkomen. Toen ik dan maar mezelf forceerde (want ik ben veel te zachtaardig), zijn arm van mijn schouders plukte en vroeg: 'Vous descendez où?' moet hij het eindelijk doorgehad hebben en na nog drie laatste natte lebbers stapte hij af.

Wat heeft Marquez daar nu concreter mee te maken? De eerste zin van de roman: Voor mijn negentigste verjaardag, wilde ik mezelf trakteren op een waanzinnige liefdesnacht met een jonge maagd. Nice try, Pablo. Nice try.

zaterdag 16 februari 2008

Wie doodt, is een mens

Of Primo Levi met 'Is dit eens mens' de meest literaire aller concentratiekampen-romans schreef, kan ik niet met zekerheid stellen. Eli Weisel heeft zich nog niet tot in mijn boekenkast geworsteld, net zomin als Abraham Sutzkever, Imre Kertész en Tadeusz Borowski. Wel staat vast dat het niet enkel een beklijvende getuigenis is, maar tevens een diepgevoelige bezinning over de aard van de mens.
In een tijdperk waarbij de geschiedenis lijkt te beginnen en eindigen bij de Tweede Oorlog (althans als wordt afgegaan op tv-documentaires en populariserende werken), kan een imagominnend mens het wel eens als vulgariserend ervaren om zich te verdiepen in de Holocaust. De dweilen die werden uitgedeeld aan de bioscoopbezoekers van Schindler's List getuigen dan ook meer van de tearjerker-opzet van de film dan van de schok die de feiten met zich kunnen meebrengen. Waar te zoeken naar een helder verslag? En waarom? De doorsnee Canvas-fan wordt immers sinds jaar en dag ei zo na neergeknuppeld met het zoveelste 'handlanger van Hitler'-verhaal. De Wondere Wereld van Adolf is publiek goed, de cijfers gekend, de foto's duidelijk. Op het afstompende af. We denken allemaal dat we zo onderhand wel weten hoe het daar zat in de kampen. Ondervoeding, brute SS'ers, wie niet mee kon een enkel ticket richting crematorium. Wandelende skeletten en zeep gemaakt van mensenvet. Het lezen van Levi is en verrijking in de zin dat hij ver, ver voorbij de fysieke ontberingen treedt. Twee factoren die Auschwitz & co tot de voorportalen van de hel maakten waren de kou en de honger, maar meer nog dan dat draaien de Joodse vernederingsmechanismen rond ontmenselijking. Als Klemperer me geleerd heeft hoe gemakkelijk mensen te conditioneren zijn om een bepaald specimen van de homo sapiens sapiens te verafschuwen en te haten, heeft Levi me onderwezen in de leer van het exorciseren: het uitdrijven van menselijkheid en eigenwaarde is niet veel moeilijker dan het opleggen van discriminatiepatronen.

Toen hebben we voor het eerst begrepen dat onze taal geen woorden heeft voor die misdaad, het vernietigen van een mens. In één enkel ogenblik, met een haast profetische helderziendheid, heeft de werkelijkheid zich aan ons openbaard: we liggen op de bodem. Lager dan zo kun je niet zinken: een ellendiger staat dan deze is er niet, kan er voor een mens ook niet zijn. Niets behoort ons meer toe: ze hebben ons onze kleren, onze schoenen, ons haar ontnomen; als we iets zeggen, wordt er niet geluisterd, zou men ons niet begrijpen. Ook onze naam zullen ze ons afnemen: en als we die willen behouden, zullen we de kracht daartoe in onszelf moeten vinden, de kracht om met onze naam nog iets van onszelf, van degene die wij waren, in leven te houden.

Dat balt het allemaal zowat samen. Een fragment dat als losstaand schrijfsel misschien niet zo choquerend is. Wie het ter hand neemt, zal echter merken dat het boek als geheel een regelrechte moker is.

zondag 3 februari 2008

Dus wat is er nu nog de moeite van het vertellen waard?

(Kosmopolis, p. 58)

Veel, weet wie Don DeLillo leest. Bloesems en wildgroei alom in literair USA, maar geen oeuvre zo treffend of spraakmakend als dat van de nu 71-jarige schrijver. Op onnavolgbare wijze geeft hij het hedendaagse Amerika vorm in zijn boeken - van Wall Street-magnaten tot professors in Hitlerisme, seriemoordernaars en baseballfanaten: je kan het zo breed niet bedenken, of DeLillo heeft het in een personage gegoten. Opmerkelijk is dat hoe hoog ook hun absurdistisch gehalte, ze steevast een hyperrealistische en levende indruk wekken. Een beetje de antagonisten van de doornsee bordkartonnen romkom-verzinsels zijn ze niet enkel boeiend en divers, maar op een zeer bizarre manier ook geloofwaardig. Zo zot als een achterdeur, maar leerrijk. Wie zijn small-talk naar een hoger niveau wil tillen, kan zich geen betere leermeesters indenken.
DeLillo legt als geen ander de verborgen kantjes van mensen bloot; het toevallige in mensenlevens en tegelijktertijd de rode draden die overal om ons heen lopen.


Er gebeurde iets achter hen. De buffetbediende die het dichtst bij hen stond zei een zin in het Spaans waarin het woord rat voorkwam. Eric draaide zich om op zijn kruk en zag twee mannen in grijs spandex in de smalle doorgang tussen het buffet en de tafels staan. Ze stonden roerloos met de rug tegen elkaar, rechterarm geheven, met in hun hand een rat die ze bij de staart vast hadden. Ze begonnen iets te roepen wat hij niet verstond. De ratten leefden, trappelden met hun voorpoten, en hij was gefascineerd en vergat Elise volledig. Hij wilde begrijpen wat de mannen zeiden en deden. Ze waren jong, gekleed in pakken uit één stuk, rattenpakken, besefte hij, en blokkeerden de weg naar de uitgang. Hij zat tegenover de lange spiegel aan de achtermuur en kon het grootste deel van de ruimte zien, rechtstreeks of in spiegelbeeld, en achter hem stonden de buffetbedienden met honkbalpet naast elkaar in en staat van bedachtzame aarzeling.
De twee mannen gingen uit elkaar, namen een aantal grote passen in tegenovergestelde richting en begonnen met de ratten boven hun hoofd te zwaaien en asynchroon iets over een spook te schreeuwen. Het gezicht van de man die pastrami sneed bleef boven zijn machine hangen, met weifelende blik, en de klanten wisten niet hoe ze moesten reageren. Toen wel, en half paniekerig doken ze weg voor de cirkel van roterende ratten. Een paar mensen duwden de keukendeur open en verdwenen, en toen kwam iedereen in beweging, werden er stoelen omgegooid en vlogen er lichamen van de draaikrukken af.
Eric vond het prachtig. Hij was bijna helemaal in de ban van wat er gebeurde, bewonderde het, wat het ook was. De lijfwacht stond bij het buffet en sprak in zijn revers. Eric stak een arm uit ten teken dat de vent niet in actie hoefde te komen. Laat het zich maar uitdrukken. Mensen schreeuwden vloeken en dreigementen die de twee jonge mannen overstemden. Hij zag hoe degene die het dichtst bij hem stond nerveus werd, hoe zijn blik begon te dwalen. De dreigementen klonken oeroud en formulair, het ene lokte het andere uit, en zelfs de opmerkingen in het Engels hadden een epische teneur, dodelijk en rekbaar. Hij wilde met de man praten, vragen wat de gelegenheid was, de missie, de zaak.

De buffetbedienden waren inmiddels bewapend met bestek.

Toen slingerden de mannen de ratten weg, en brachten het vertrek weer tot stilstand. De dieren staartzwiepten door de lucht, botsten en stuiterden tegen allerlei oppervlakken en suisden op hun rug over tafelbladen, massa maal snelheid, twee choquerende haarballen die jankend n piepend tegen de muur op renden, en de mannen renden ook weg, gingen met hun schreeuw de straat op, hun leus of waarschuwing of bezwering.

Die naadloze overgangen! Die dynamische zinsconstructies!

Maar goed, in een poging alle idolatrie even achterwege te laten: wat maakt de boeken van DeLillo nu zo aantrekkelijk? Heel simpel gesteld zijn ze een ingenieuze mix van voortstuwende verhalen en semi-filosofische overdenkingen. Nooit te zwaar, nooit te traag. Wie DeLillo meer dan oppervlakkig leest, heeft het gevoel dat hij bijleert. Een kort voorbeeld.

'[...] Het begrip onroerend goed verandert per dag, per uur. De gigantische bedragen die mensen uitgeven aan grond en huizen en boten en vliegtuigen. Dat heeft niets met traditionele zelfverzekerheid te maken, oké. Bij onroerend goed draait het niet meer om macht, persoonlijkheid en gezag. Het gaat niet om ordinair vertoon of smaakvol etaleren. Want het heeft geen gewicht of vorm meer. Het enige dat telt is wat je ervoor betaalt. Jijzelf, Eric, denk eens na. Wat heb jij voor honderdvier miljoen dollar gekocht? Niet de tientallen kamers, weergaloze uitzichten, privé-liften. Niet de roterende slaapkamer en het geautomatiseerde bed. Niet het zwembad of de haai. Luchtrechten dan? De regulatiesensoren en -software? Niet de spiegels die je vertellen hoe je je voelt als je jezelf 's ochtends bekijkt. Je hebt het geld betaald om het getal zelf. Honderdvier miljoen. Dat heb je gekocht. En het is het waard. Het getal rechtvaardigt zichzelf.'

In slechts enkele eloquente zinnen schetst de minst maffieuze Don van Amerika hier de essentie van een megalomane consumptiemaatschappij. Daar is een woord voor en dat is: geniaal.