zondag 3 februari 2008

Dus wat is er nu nog de moeite van het vertellen waard?

(Kosmopolis, p. 58)

Veel, weet wie Don DeLillo leest. Bloesems en wildgroei alom in literair USA, maar geen oeuvre zo treffend of spraakmakend als dat van de nu 71-jarige schrijver. Op onnavolgbare wijze geeft hij het hedendaagse Amerika vorm in zijn boeken - van Wall Street-magnaten tot professors in Hitlerisme, seriemoordernaars en baseballfanaten: je kan het zo breed niet bedenken, of DeLillo heeft het in een personage gegoten. Opmerkelijk is dat hoe hoog ook hun absurdistisch gehalte, ze steevast een hyperrealistische en levende indruk wekken. Een beetje de antagonisten van de doornsee bordkartonnen romkom-verzinsels zijn ze niet enkel boeiend en divers, maar op een zeer bizarre manier ook geloofwaardig. Zo zot als een achterdeur, maar leerrijk. Wie zijn small-talk naar een hoger niveau wil tillen, kan zich geen betere leermeesters indenken.
DeLillo legt als geen ander de verborgen kantjes van mensen bloot; het toevallige in mensenlevens en tegelijktertijd de rode draden die overal om ons heen lopen.


Er gebeurde iets achter hen. De buffetbediende die het dichtst bij hen stond zei een zin in het Spaans waarin het woord rat voorkwam. Eric draaide zich om op zijn kruk en zag twee mannen in grijs spandex in de smalle doorgang tussen het buffet en de tafels staan. Ze stonden roerloos met de rug tegen elkaar, rechterarm geheven, met in hun hand een rat die ze bij de staart vast hadden. Ze begonnen iets te roepen wat hij niet verstond. De ratten leefden, trappelden met hun voorpoten, en hij was gefascineerd en vergat Elise volledig. Hij wilde begrijpen wat de mannen zeiden en deden. Ze waren jong, gekleed in pakken uit één stuk, rattenpakken, besefte hij, en blokkeerden de weg naar de uitgang. Hij zat tegenover de lange spiegel aan de achtermuur en kon het grootste deel van de ruimte zien, rechtstreeks of in spiegelbeeld, en achter hem stonden de buffetbedienden met honkbalpet naast elkaar in en staat van bedachtzame aarzeling.
De twee mannen gingen uit elkaar, namen een aantal grote passen in tegenovergestelde richting en begonnen met de ratten boven hun hoofd te zwaaien en asynchroon iets over een spook te schreeuwen. Het gezicht van de man die pastrami sneed bleef boven zijn machine hangen, met weifelende blik, en de klanten wisten niet hoe ze moesten reageren. Toen wel, en half paniekerig doken ze weg voor de cirkel van roterende ratten. Een paar mensen duwden de keukendeur open en verdwenen, en toen kwam iedereen in beweging, werden er stoelen omgegooid en vlogen er lichamen van de draaikrukken af.
Eric vond het prachtig. Hij was bijna helemaal in de ban van wat er gebeurde, bewonderde het, wat het ook was. De lijfwacht stond bij het buffet en sprak in zijn revers. Eric stak een arm uit ten teken dat de vent niet in actie hoefde te komen. Laat het zich maar uitdrukken. Mensen schreeuwden vloeken en dreigementen die de twee jonge mannen overstemden. Hij zag hoe degene die het dichtst bij hem stond nerveus werd, hoe zijn blik begon te dwalen. De dreigementen klonken oeroud en formulair, het ene lokte het andere uit, en zelfs de opmerkingen in het Engels hadden een epische teneur, dodelijk en rekbaar. Hij wilde met de man praten, vragen wat de gelegenheid was, de missie, de zaak.

De buffetbedienden waren inmiddels bewapend met bestek.

Toen slingerden de mannen de ratten weg, en brachten het vertrek weer tot stilstand. De dieren staartzwiepten door de lucht, botsten en stuiterden tegen allerlei oppervlakken en suisden op hun rug over tafelbladen, massa maal snelheid, twee choquerende haarballen die jankend n piepend tegen de muur op renden, en de mannen renden ook weg, gingen met hun schreeuw de straat op, hun leus of waarschuwing of bezwering.

Die naadloze overgangen! Die dynamische zinsconstructies!

Maar goed, in een poging alle idolatrie even achterwege te laten: wat maakt de boeken van DeLillo nu zo aantrekkelijk? Heel simpel gesteld zijn ze een ingenieuze mix van voortstuwende verhalen en semi-filosofische overdenkingen. Nooit te zwaar, nooit te traag. Wie DeLillo meer dan oppervlakkig leest, heeft het gevoel dat hij bijleert. Een kort voorbeeld.

'[...] Het begrip onroerend goed verandert per dag, per uur. De gigantische bedragen die mensen uitgeven aan grond en huizen en boten en vliegtuigen. Dat heeft niets met traditionele zelfverzekerheid te maken, oké. Bij onroerend goed draait het niet meer om macht, persoonlijkheid en gezag. Het gaat niet om ordinair vertoon of smaakvol etaleren. Want het heeft geen gewicht of vorm meer. Het enige dat telt is wat je ervoor betaalt. Jijzelf, Eric, denk eens na. Wat heb jij voor honderdvier miljoen dollar gekocht? Niet de tientallen kamers, weergaloze uitzichten, privé-liften. Niet de roterende slaapkamer en het geautomatiseerde bed. Niet het zwembad of de haai. Luchtrechten dan? De regulatiesensoren en -software? Niet de spiegels die je vertellen hoe je je voelt als je jezelf 's ochtends bekijkt. Je hebt het geld betaald om het getal zelf. Honderdvier miljoen. Dat heb je gekocht. En het is het waard. Het getal rechtvaardigt zichzelf.'

In slechts enkele eloquente zinnen schetst de minst maffieuze Don van Amerika hier de essentie van een megalomane consumptiemaatschappij. Daar is een woord voor en dat is: geniaal.

Geen opmerkingen: